Vertaal
Naar andere talen: • frieren > ENfrieren > ESfrieren > FR
Vertalingen frieren DE>NL

frieren

werkw.
Uitspraak:  [ˈfriːrən]
Verbuigingen:  fror , gefroren

1) unangenehme Kälte empfinden - koud hebben
Frierst du nicht in dem dünnen Hemd? - Heb jij het niet koud in dat dunne hemd?
Sie fror an den Ohren. - Haar oren bevroren.

2) durch Kälte hart oder zu Eis werden - bevriezen
Der Boden war hart gefroren. - De grond was hard bevroren.
Das Wasser ist zu Eis gefroren. - Het water is tot ijs bevroren.

3) deel van de uitdrukking:
uitdrukking es friert

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
frieren (ww.) bibberen (ww.) ; invriezen (ww.) ; klappertanden (ww.) ; kleumen (ww.) ; koulijden (ww.) ; laten bevriezen (ww.) ; vriezen (ww.)
frieren bevriezen ; het koud hebben
Bronnen: interglot; Horecagids


Voorbeeldzinnen met `frieren`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: beben
DE: einfrieren
DE: erfrieren
DE: gefrieren
DE: schaudern
DE: schlottern
DE: schnattern
DE: vereisen
DE: zittern
DE: zufrieren

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: ich friere, mich friert NL: ik heb het koud