Vertalingen einsinken DE>NL
einsinken (ww.) | uitbuiken (ww.) ; ineenduiken (ww.) ; ineenstorten (ww.) ; instorten (ww.) ; invallen (ww.) ; onder water gaan (ww.) ; ondergaan (ww.) ; sterk afnemen (ww.) ; teruglopen (ww.) ; induiken (ww.) ; uitzakken (ww.) ; vallen (ww.) ; vervallen (ww.) ; verzakken (ww.) ; wegglijden (ww.) ; zakken (ww.) ; zinken (ww.) ; in elkaar zakken (ww.) ; afzakken (ww.) ; aftakelen (ww.) ; afglijden (ww.) |
das Einsinken | het afketsen ; het wegzinken ; de verzakking (v) ; de uitzakking (v) ; het terugvallen ; het terugkaatsen ; het sterk in waarde dalen ; het ricocheren ; het kelderen ; het inzinken ; het inzakken ; het afstuiten |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `einsinken`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: abnehmenDE: abprallenDE: abrutschenDE: AbsackenDE: aus ZinkDE: ausbeutelnDE: auseinandergehenDE: durchfallenDE: durchrasselnDE: einbrechen