1. MWB
  2. Vertalen
  3. ausnutzen (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • ausnutzen > EN • ausnutzen > ES • ausnutzen > FR
Vertalingen ausnutzen DE>NL

Ia ausnutzen

werkw.
Uitspraak:  [ˈausnʊʦən]

Ib ausnützen

werkw.
Uitspraak:  [ˈausnʏʦən]

1) in rücksichtsloser Weise zu seinem eigenen Vorteil benutzen - gebruiken , uitbuiten , exploiteren
Ich lasse mich von dir nicht ausnutzen! - Ik laat me niet door jou gebruiken!

2) zu einem Zweck verwenden, gut / vollständig nutzen - profiteren
Das muss man ausnutzen, wenn schon mal die Sonne scheint! - Je moet ervan profiteren als eindelijk de zon schijnt!


IIa Ausnutzung

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [ˈausnʊʦʊŋ]

IIb die Ausnützung

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [ˈausnʏʦʊŋ]
Verbuigingen:  Ausnützung , Ausnützungen

1) deel van de uitdrukking: uitbuiten , misbruik
die Ausnutzung von Kindern als billige Arbeitskräfte - kinderen uitbuiten als goedkope arbeidskrachten

2) deel van de uitdrukking: zinvol
für eine bessere Ausnutzung der Sportanlage sorgen - voor zinvol gebruik van de sportfaciliteiten zorgen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
ausnutzen (ww.) uitbuiten (ww.)
das Ausnutzende exploitatie (v) ; het exploiteren
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `ausnutzen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abbauen
DE: ausbeuten
DE: ausnützen
DE: ausschlachten
DE: auswerten
DE: benutzen
DE: benützen
DE: die Gelegenheit ergreifen
DE: etwas ausmünzen
DE: Gewinn schlagen aus