Vertaal
Naar andere talen: • aus > ENaus > ESaus > FR
Vertalingen aus DE>NL

I aus

voorzetsel
Uitspraak:  [aus]

1) verwendet, um den Ausgangspunkt einer Bewegung anzugeben - uit
aus dem Haus gehen - het huis uitgaan
ein Buch aus dem Regal nehmen - een boek van de plank nemen

2) verwendet, um den Ursprung oder die Herkunft von etw. / jemandem anzugeben - herkomst
Sie kommt aus Frankreich. - Zij komt uit Frankrijk.
aus großer Entfernung - van grote afstand
uitdrukking von ... aus

3) verwendet, um ein Material zu nennen - gemaakt van
ein Hemd aus Baumwolle - een hemd gemaakt van katoen

4) verwendet, um eine Entwicklung zu beschreiben - uit
Aus Kaulquappen werden Frösche. - Uit kikkervisjes groeien kikvorsen.

5) verwendet, um den Grund oder die Ursache für etw. anzugeben - vanwege
aus Liebe heiraten - uit liefde trouwen
etw. aus Erfahrung wissen - uit ervaring weten
uitdrukking von mir aus

6) zur Angabe der zeitlichen Herkunft - uit
ein Roman aus dem 18. Jahrhundert - een roman uit de 18de eeuw


II aus

bijwoord
Uitspraak:  [aus]

1) nicht eingeschaltet - uit
Licht aus, bitte! - Licht uit aub!

2) nicht (mehr) brennend - uit
Das Feuer war schon lange aus. - Het vuur was al lang uit.

3) vorbei, zu Ende - uit
Um wie viel Uhr ist die Schule aus? - Hoe laat gaat de school uit?
uitdrukking zwischen uns / ihnen ist es aus

4) nicht zu Hause - uit
Gestern war ich bis drei Uhr morgens aus. - Gisteren was ik tot drie 's morgens op stap.

5) außerhalb des Spielfelds sport - uit
Der Ball war doch aus! - De bal is toch uit!

6) deel van de uitdrukking:
uitdrukking auf jemanden / etw. aus sein

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
aus af ; afgedaan ; afgelopen ; beëindigd ; eruit ; gedaan ; geëindigd ; gepleegd ; gereed ; klaar ; over ; uit ; voltooid ; voorbij ; bestaan ; van
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `aus`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: beendet
DE: bereit
DE: daraus
DE: einsatzbereit
DE: erledigt
DE: fertig
DE: geschafft
DE: klar
DE: parat
DE: vollendet

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: aus Überzeugung NL: uit overtuiging
DE: aus Holz NL: van hout
DE: aus guter Familie NL: van goede familie
DE: aus der Not eine Tugend machen NL: van de nood een deugd maken
DE: was wird aus ihm werden? NL: wat zal er van hem terecht komen?
DE: aus welchem Grunde? NL: om welke reden?
DE: das Lied ist aus NL: het lied is uit NL: het is afgelopen
DE: von mir aus NL: voor mijn part
DE: von sich aus NL: uit zichzelf
DE: er weiß weder aus noch ein NL: hij weet geen raad meer