1. MWB
  2. Vertalen
  3. aufpassen (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • aufpassen > EN • aufpassen > ES • aufpassen > FR
Vertalingen aufpassen DE>NL

aufpassen

werkw.
Uitspraak:  [ˈaufpasən]

1) aufmerksam sein, um Gefahren zu vermeiden - oppassen , opletten
Pass auf, dass du nicht hinfällst! - Let op, dat je niet valt!
Pass auf, da kommt ein Auto! - Let op, er komt een auto aan!
Aua! Kannst du denn nicht aufpassen? - Auw! Kun je niet uitkijken?

2) sich auf etw. konzentrieren - aandachtig , opletten
Du musst im Unterricht besser aufpassen. - Je moet in de les beter opletten.

3) deel van de uitdrukking:
uitdrukking auf jemanden / etw. aufpassen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
aufpassen (ww.) aandacht erbij houden (ww.) ; behoeden (ww.) ; behouden (ww.) ; beschermen (ww.) ; bewaken (ww.) ; hoeden voor (ww.) ; in bescherming nemen (ww.) ; in de gaten houden (ww.) ; opletten (ww.) ; oppassen (ww.) ; toezien op (ww.) ; uitkijken (ww.) ; uitkijken voor (ww.) ; voorzichtig zijn (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `aufpassen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abschirmen
DE: achtgeben
DE: achtgeben auf
DE: auf der Hut sein
DE: Aufmerksamkeit schenken
DE: beaufsichtigen
DE: bewachen
DE: bewahren
DE: sich hüten
DE: sich in acht nehmen