I aufheben

werkw.

Uitspraak:

[ˈaufheːbən]

1) vom Boden nehmen - opheffen

Was hast du da weggeworfen? Heb es wieder auf! - Wat heb je daar weggegooid? Pak het maar weer op!

2) nicht wegwerfen - bewaren

alte Briefe aufheben - oude brieven bewaren

3) deel van de uitdrukking:

(jdm / sich) etw. aufheben (=etw. für später behalten, es nicht verbrauchen oder schon tun) - bewaren Ich hab dir ein Stück Kuchen aufgehoben. - Ik heb een stuk taart voor je bewaard.

4) für ungültig erklären, zurücknehmen oder abschaffen - opheffen
5) durch eine entgegengesetzte Wirkung neutralisieren - opheffen

Die beiden Kräfte heben sich gegenseitig auf. - Beide krachten heffen zich onderling op.

II die Aufhebung

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[ˈaufheːbʊŋ]
Verbuigingen:	Aufhebung , Aufhebungen

deel van de uitdrukking: opheffing
© K Dictionaries Ltd.

aufheben (ww.)	omhoogheffen (ww.) ; opruimen (ww.) ; oprichten (ww.) ; oppikken (ww.) ; oppakken (ww.) ; opdoeken (ww.) ; opbergen (ww.) ; ontbinden (ww.) ; ondervangen (ww.) ; opslaan (ww.) ; omhoog brengen (ww.) ; nullificeren (ww.) ; nietig verklaren (ww.) ; neerleggen (ww.) ; naar boven tillen (ww.) ; lichten (ww.) ; leggen (ww.) ; terugtrekken (ww.) ; wegleggen (ww.) ; verrekenen (ww.) ; vernietigen (ww.) ; verijdelen (ww.) ; vereffenen (ww.) ; uitstellen (ww.) ; uiteen doen gaan (ww.) ; tillen (ww.) ; houden (ww.) ; terugdraaien (ww.) ; teniet doen (ww.) ; plaatsen (ww.) ; overeindzetten (ww.) ; optrekken (ww.) ; optillen (ww.) ; opsnappen (ww.) ; heffen (ww.) ; afbestellen (ww.) ; afbetalen (ww.) ; afgelasten (ww.) ; afrekenen (ww.) ; afzeggen (ww.) ; archiveren (ww.) ; behoeden (ww.) ; behouden (ww.) ; beschermen (ww.) ; conserveren (ww.) ; deining (ww.) ; deponeren (ww.)
das Aufheben	de rapen ; de afschaffing (v) ; het annuleren ; de annulering (v) ; het bergen ; het bewaren ; het herroepen ; het omhoogheffen (znw.) ; het intrekken ; de nietigverklaring (v) ; ongeldig verklaren (znw.) ; de ophef (m) ; het opheffen ; de opheffing (v) ; het oprapen ; tenietdoening (znw.) ; het terugnemen
aufheben	afschaffen ; opzeggen ; intrekken

Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.




DE: abbestellen
DE: abdecken
DE: ablegen
DE: abrechnen
DE: absagen
DE: abschaffen
DE: abtragen
DE: Abzahlen
DE: anheben
DE: annulieren

DE: hier ist er gut aufgehoben NL: hier is hij goed bezorgd, geborgen
DE: aufgeschoben ist nicht aufgehoben NL: uitstel is geen afstel
DE: viel Aufhebens machen von etwas NL: veel ophef maken van iets