Vertalingen Anbinden DE>NL
anbinden
werkw.
1) mit einer Schnur festmachen -
vastbinden 2) eine Verkehrsverbindung herstellen -
verbindingswegen einen Flughafen an das Schienennetz anbinden - een luchthaven op het spoornet aansluiten |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
anbinden (ww.) | meren (ww.) ; verzekeren (ww.) ; verbinden (ww.) ; vastzetten (ww.) ; vastsjorren (ww.) ; vastmeren (ww.) ; vastmaken (ww.) ; vastleggen (ww.) ; vastknopen (ww.) ; vastbinden (ww.) ; strikken (ww.) ; knopen (ww.) ; ergens aan bevestigen (ww.) ; bevestigen (ww.) ; afsnoeren (ww.) ; afmeren (ww.) ; afbinden (ww.) ; aanmeren (ww.) ; aanleggen (ww.) ; aan elkaar knopen (ww.) ; aan elkaar binden (ww.) |
Anbinden | opbinden |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `Anbinden`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: anheftenDE: ankettenDE: anknotenDE: anknüpfenDE: anknöpfenDE: anlegenDE: arretierenDE: BefestigenDE: beglaubigenDE: bindenUitdrukkingen en gezegdes
DE: mit einem
anbinden
NL: met iemand ruzie zoeken NL: met iemand een (liefdes)relatie aanknopenDE: angebunden sein
NL: gebonden zijn, weinig tijd hebben