Vertaal
Naar andere talen: • abreisen > ENabreisen > ESabreisen > FR
Vertalingen abreisen DE>NL

I abreisen

werkw.
Uitspraak:  apraizən]

im Rahmen einer Reise einen Ort verlassen - vertrekken
Sie ist gestern Morgen aus Kopenhagen abgereist. - Zij is gisterenmorgen vanuit Kopenhagen vertrokken.


II die Abreise

zelfst.naamw.
Uitspraak:  apraizə]
Verbuigingen:  Abreise , Abreisen

deel van de uitdrukking: vertrek
ihre Abreise nach London - haar vertrek naar Londen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
abreisen (ww.) afreizen (ww.) ; afvaart (ww.) ; afvaren (ww.) ; gaan (ww.) ; opbreken (ww.) ; opstappen (ww.) ; smeren (ww.) ; uitvaren (ww.) ; verdwijnen (ww.) ; verlaten (ww.) ; verwijderen (ww.) ; weggaan (ww.) ; wegreizen (ww.) ; wegtrekken (ww.)
das Abreisenhet heengaan ; het vertrekken
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `abreisen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abfahren
DE: Abfahrt
DE: abfliegen
DE: Aufbrechen
DE: ausfahren
DE: einfetten
DE: einschiffen
DE: einschmieren
DE: fortfahren
DE: fortgehen