Vertalingen wiebelen NL>FR
wiebelen
werkw.
Uitspraak: | [ˈwibələ(n)] |
Verbuigingen: | wiebelde (verl.tijd ) heeft gewiebeld (volt.deelw.) |
heen en weer bewegen bij het staan of zitten -
vaciller , chanceler De vaas wiebelde en viel. - Le vase a vacillé et est tombé. Op je stoel zitten te wiebelen. - Gigoter / se balancer sur sa chaise. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
wiebelen (ww.) | balancer (ww.) ; bercer (ww.) ; brimbaler (ww.) ; bringuebaler (ww.) ; dodeliner (ww.) ; frétiller (ww.) ; osciller (ww.) ; remuer (ww.) ; se balancer (ww.) ; se tortiller (ww.) |
Bronnen: interglot; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `wiebelen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: heen en weer zwaaienNL: schommelenNL: schuddenNL: slingerenNL: wankelenNL: wiegen