Vertaal
Naar andere talen: • verzieken > DEverzieken > ENverzieken > ES
Vertalingen verzieken NL>FR
[vər'zikə(n)]
[vvt: heeft verziekt]

1 verpesten door vervelend te zijn - pourrir - empoisonner

  `Hun achterbaks gedrag verziekt de hele sfeer.`
  Leur comportement sournois pourrit toute l'ambiance.


© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
verzieken (ww.) dépérir (ww.) ; ruiner (ww.) ; rompre (ww.) ; pervertir (ww.) ; mutiler (ww.) ; gâter (ww.) ; gaspiller (ww.) ; gâcher (ww.) ; détériorer (ww.) ; abîmer (ww.) ; dégrader (ww.) ; défigurer (ww.) ; corrompre (ww.) ; casser (ww.) ; brouiller (ww.) ; briser (ww.) ; bousiller (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `verzieken`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: bederven
NL: in de war sturen
NL: nekken
NL: ruïneren
NL: stukmaken
NL: verbroddelen
NL: verklungelen
NL: verknallen
NL: verknoeien
NL: verpesten