snel

bijv.naamw.

Uitspraak:

[snɛl]

1) die of dat weinig tijd nodig heeft of een hoog tempo heeft - rapide

snelle service bieden - offrir un service après-vente rapide zo snel mogelijk reageren op een oproep - réagir aussi rapidement/vite que possible à un appel snel van begrip zijn - être rapide snel boos worden - se fâcher rapidement/vite

2) modern, modieus en met lef - branché/-ée

een coole snelle jongen - un mec branché et cool

© K Dictionaries Ltd.

snel	mondain ; vive ; vite ; vif ; super ; rapidement ; rapide ; promptement ; prompte ; prompt ; prestement ; preste ; lestement ; leste ; impeccable ; habile ; facilement ; dernier cri ; alerte ; agile ; en temps réel ; puissant ; fissa ; haute vitesse

Bronnen: interglot; ICT-Woordenboek; Wikipedia




NL: flitsend
NL: gauw
NL: gezwind
NL: hard
NL: hip
NL: in
NL: modieus
NL: pijlsnel
NL: putjes
NL: rap

NL: snelle pols FR: pouls (le) fréquent
NL: in snelle vaart FR: à  fond de train
NL: snel van begrip zijn FR: avoir la conception vive
NL: sneller dan het geluid FR: supersonique