Vertalingen savoureren NL>FR
savoureren (ww.) | bouffer (ww.) ; faire bonne chère (ww.) ; jouir (ww.) ; jouir de (ww.) ; piquer (ww.) ; savourer (ww.) ; se régaler (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `savoureren`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: proevenNL: smikkelenNL: smullen