de bok

zelfst.naamw. (m.)

Uitspraak:	[bɔk]
Verbuigingen:	-ken (meerv.)

1) mannelijke geit - bouc (le ~)

stinken als een bok - puer comme un bouc

2) deel van de uitdrukking: -

een bok schieten (=iets doms doen; een blunder maken) - faire une gaffe Daar schoot ik me toch een bok! - Là j'ai drôlement gaffé!

© K Dictionaries Ltd.

de bok (m)	bouc (m) ; chèvre (v)
BOK (Afkorting)	PBJ (Afkorting) ; recettes brutes des jeux
bok	bigue ; bouc ; bout dehors ; chevalet ; chèvre ; étrier ; pile de bois ; tangon de pêche

Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.




NL: blunder
NL: mannetjesgeit
NL: sater
NL: takel

NL: een bok schieten FR: commettre une bévue
NL: een oude bok lust nog wel een groen blaadje FR: on n'est pas de bois