Vertaal
Naar andere talen: • besparen > DEbesparen > ENbesparen > ES
Vertalingen besparen NL>FR
besparen (ww.) amoindrir (ww.) ; baisser (ww.) ; diminuer (ww.) ; diminuer ses dépenses (ww.) ; économiser (ww.) ; épargner (ww.) ; gagner (ww.) ; ménager (ww.) ; raccourcir (ww.) ; réduire (ww.) ; se garder de (ww.) ; se modérer (ww.) ; se restreindre (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `besparen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: beknibbelen
NL: bezuinigen
NL: geld besparen
NL: korten
NL: matigen
NL: minder gebruiken
NL: mingebruiken
NL: sparen
NL: uitsparen

Uitdrukkingen en gezegdes
NL: Iemand moeite besparen FR: épargner de la peine à  quelqu'un, éviter de l'ennui à  quelqu'un.