Vertaal
Naar andere talen: • weg > DEweg > ENweg > ES
Vertalingen weg NL>FR
[wɛx]

1 verdwenen of niet aanwezig - parti/-ie

  `Toen ik op het feest aankwam, was het bruidspaar al weg.`
  Quand je suis arrivé à la noce, les jeunes mariés étaient déjà partis.

  `Al mijn juwelen zijn weg!`
  Tous mes bijoux sont partis!

  `De honderddertig gezinnen die er nu wonen, moeten weg.`
  Les cent trente familles qui y habitent maintenant doivent partir.

  `Hij woont ver weg.`
  Il habite très loin.

  `Weg met de bureaucratie!`
  À bas la bureaucratie!



2
  veel weg hebben van iets of iemand
heel erg lijken op iets of iemand - ressembler beaucoup à quelque chose ou à quelqu'un

  `Het verhaal heeft veel weg van een sprookje.`
  L'histoire ressemble beaucoup à un conte de fées.

[wɛx]
[mv: wegen]

1 lang en smal stuk grond voor verkeer - route (la ~(v))

  `een weg aanleggen`
  construire une route

  `De weg loopt dwars door het stadje.`
  La route traverse de part en part la petite ville.

  aan de weg timmeren
   (= iets in het openbaar doen en zo aandacht krijgen) - se manifester

  `Het bedrijf timmert al jaren aan de weg.`
  L'entreprise est déjà depuis années connue du public.



2 richting waarin je moet gaan - chemin (le ~(m))

  `In het donker raakte ik de weg kwijt.`
  Dans le noir, je me suis trompé de chemin.

  `Kunt u mij de weg naar het dichtstbijzijnde tankstation wijzen?`
  Pouvez-vous m'indiquer le chemin de la station-service la plus proche?

  `Op weg naar huis begon het te regenen.`
  Pendant le trajet pour aller chez moi, il a commencé à pleuvoir.

  `onderweg`
  en cours de route

  `terugweg`
  chemin de retour

  iemand op weg helpen
   (= iemand helpen om iets te beginnen) - mettre quelqu'un sur la bonne voie

  `Het document helpt je een eind op weg bij het gebruik van deze website.`
  Le document vous met sur la bonne voie pour pouvoir utiliser ce site web.

  naar de bekende weg vragen
   (= iets vragen wat je al weet) - faire l'ignorant

  in de weg
   (= zo dat je er niet langs kunt) - en bloquant le passage

  `Hé, ga eens opzij, je staat in de weg.`
  Holà, écartez-vous, vous bloquez le passage.

  nog een lange weg te gaan hebben
   (= nog ver moeten lopen of veel moeten doen om iets te bereiken) - avoir un bon bout de chemin à faire

  `De trainer zei dat zijn ploeg nog een lange weg te gaan heeft.`
  L'entraîneur a dit que son équipe avait encore un bon bout de chemin à faire.

  iets of iemand uit de weg gaan
( iets of iemand ontwijken)    (= iets of iemand mijden of vermijden) - éviter quelque chose ou quelqu'un

  `Hij gaat discussies het liefst uit de weg.`
  Il préfère éviter les discussions.

  iemand uit de weg ruimen
( iemand vermoorden)    (= iemand doden) - liquider quelqu'un

  `Politieke tegenstanders liet hij uit de weg ruimen.`
  Il faisait liquider ses adversaires politiques.

  iets uit de weg ruimen
   (= iets oplossen of laten verdwijnen, zodat je er geen last meer van hebt) - balayer/résoudre

  `In het gesprek werden enkele misverstanden uit de weg geruimd.`
  Lors de l'entretien quelques malentendus ont été levés/balayés.


© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
weg (znw.) rue (v) ; ronde (v) ; piste (v)
de weg (m) route (v) ; itinéraire (m)
de weg voie (v)
weg place ; perdu ; passe ; parti ; disparu ; depuis ; de
WEG (Afkorting) ARFE (Afkorting)
weg voie ; absent ; transports routiers ; le trajet ; trajectoire ; sentier ; rue ; route ; parcours ; itinéraire ; le cheminement ; chemin d'exploitation ; chemin (m) ; chemin ; la chaussée ; avenue (v)
Bronnen: interglot; Omegawiki.org; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.; ICT-Woordenboek


Voorbeeldzinnen met `weg`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: absent
NL: afstand
NL: autoweg
NL: baan
NL: baanvak
NL: er op uit
NL: ertussenuit
NL: etappe
NL: failliet
NL: foetsie

Uitdrukkingen en gezegdes
NL: af te leggen weg, afgelegde weg FR: trajet, parcours (le)
NL: kortere weg FR: raccourci (le)
NL: weg naar het station FR: chemin de la gare
NL: een weg afleggen FR: parcourir un chemin
NL: zijn eigen weg gaan FR: agir à  sa guise
NL: de gewone weg volgen FR: suivre la marche habituelle
NL: aan de weg FR: au bord de la route
NL: altijd bij de weg zijn FR: être toujours par voies et par chemins
NL: als er niets in de weg komt FR: sauf empêchement
NL: Iemand iets in de weg leggen FR: contrarier quelqu'un
NL: in de weg staan FR: barrer le chemin
NL: dat zit hem in de weg FR: c'est ce qui le vexe
NL: naar de weg vragen FR: demander son chemin
NL: de weg wijzen FR: indiquer le chemin
NL: op weg FR: en route, en chemin
NL: op weg gaan FR: se mettre en route
NL: het ligt op zijn weg om FR: c'est à  lui de
NL: mooi op weg zijn om FR: être en voie de
NL: uit de weg! FR: