Vertalingen taak NL>FR
taak
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [tak] |
Verbuigingen: | taken (meerv.) |
werk dat je moet doen -
boulot (le ~) iemand een taak geven/opleggen/toewijzen - donner/imposer/assigner une tâche à quelqu'un iemand met een taak belasten - charger quelqu'un d'une tâche |
je goed van je taak kwijten (=het opgegeven werk goed doen) - bien s'acquitter de sa tâche
|
iemand van zijn taak ontheffen (=zeggen dat iemand de opdracht niet meer hoeft uit te voeren) - libérer/dispenser quelqu'un de sa tâche
|
een ondankbare taak (=vervelend werk) - une tâche ingrate
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
de taak (v) | travail (m) ; tâche (v) ; corvée (v) |
de taak | contrainte (v) ; sommation (v) ; ordre (m) ; mission (v) ; labeur (m) ; instruction (v) ; emploi (m) ; devise (v) ; boulot (m) ; assignation (v) |
taak | action ; vacation ; tâche ; le rôle ; la fonction ; choque ; charge ; assignement ; la activité |
Bronnen: Wikipedia; interglot; Omegawiki.org; Download IATE, European Union, 2017.; ICT-Woordenboek
Voorbeeldzinnen met `taak`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: ambachtNL: arbeidNL: bevelschriftNL: bezigheidNL: consigneNL: dwangbevelNL: functieNL: inspanningNL: karweiNL: opdrachtUitdrukkingen en gezegdes
NL: taak voor wiskunde
FR: devoir (le) de vacances pour la mathématiqueNL: niet tegen zijn
taak opgewassen
FR: inférieur à sa tâcheNL: zich tot
taak stellen
FR: se donner pour tâche de, prendre à tâche de