Vertaal
Naar andere talen: • schip > DEschip > ENschip > ES
Vertalingen schip NL>FR
[sxɪp]
[mv: schepen]

1 ( grote boot) vervoermiddel waarmee je kunt varen - bateau
[bato] (le ~(m))

  `passagiersschip`
  paquebot

  `zeeschepen`
  navires

  het schip in gaan
   (= financieel nadeel ondervinden) - en être de sa poche

  `Ze zijn voor een paar duizend euro het schip ingegaan.`
  Ils en ont été de leur poche pour quelques miliers d'euros.

  schoon schip maken
   (= rommel uit het verleden opruimen om opnieuw te kunnen beginnen) - faire table rase du passé

  alle schepen achter je verbranden
   (= zorgen dat je niet terug kunt naar je oude omgeving) - brûler ses vaisseaux


© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
het schip barque (v) ; bateau (m) ; embarcation (v) ; navire (m) ; nef (v) ; vaisseau (m)
schip bateau ; navire
Bronnen: interglot; Omegawiki.org; Wikipedia; Trueterm; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `schip`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: aak
NL: boot
NL: bootje
NL: grote boot
NL: scheepje
NL: schuit
NL: schuitje
NL: stoomschip
NL: vaartuig

Uitdrukkingen en gezegdes
NL: het schip van staat FR: le char de l'Etat
NL: schoon schip maken FR: faire place nette