kas

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[kɑs]
Verbuigingen:	-sen (meerv.)

1) gebouw van glas voor het kweken van planten en groenten - serre (la ~)

tomaten kweken in warme kassen - cultiver des tomates en serre chaude

2) plaats waar geld bewaard wordt - caisse (la ~)

Ik heb nog 10 euro in kas. - J'ai encore 10 euros en caisse.

slecht bij kas zitten (=weinig geld hebben) - être à court d'argent Ik stel die aankoop nog even uit, want ik zit slecht bij kas. - Je reporte cet achat encore un peu, car je suis à court d'argent.

© K Dictionaries Ltd.

de kas (v)	serre (v)
de kas	la caisse ; caisse-comptable (v)
KAS (Afkorting)	KAS (Afkorting)
kas	buffet ; caisse ; serre ; serre chaude de forçage

Bronnen: Wikipedia; www.tuxx.nl/taal/buitenland/functienamen_in_4_talen/; interglot; Download IATE, European Union, 2017.




NL: broeikas
NL: contanten
NL: geldkistje
NL: kassa

NL: de kas opmaken FR: faire sa caisse
NL: niet bij kas zijn FR: être à  court d'argent
NL: met de kas er van door gaan FR: faire sauter la grenouille
NL: de kas gaat om 6 uur open FR: bureau à  six heures