I het goed

zelfst.naamw.

Uitspraak:

[xut]

1) <woord met vage betekenis voor allerlei zaken>
- cosa (la ~)

je geld en je goed - tu dinero y tus cosas

vastgoed (=onroerend goed (zoals huizen, gebouwen)) - bienes inmuebles

2) wat goed is - bien (el ~)

Die maatregel doet meer kwaad dan goed. - Esa medida hace más mal que bien.

(van bedragen) ten goede komen aan (iets of iemand) (=bestemd zijn voor of gunstig zijn voor (iets of iemand)) - favorecer a (algo o alguien) De opbrengst van de collecte komt ten goede aan de slachtoffers van de ramp. - El resultado de la colecta favorece a los víctimas de la catástrofe.

3) kleding - ropa (la ~)

je vuile goed in de wasmand doen - poner la ropa sucia en el cesto de la colada

je goeie goed (=je mooie kleren) - el traje dominguero op zondag in je goeie goed naar de kerk gaan - irse a la iglesia los domingos con el traje dominguero

Gestolen goed gedijt niet. (=gestolen spullen brengen geen geluk) - Lo bien ganado se lo lleva el diablo, y lo malo, a ello y su amo.

4) deel van de uitdrukking: -

(iets) te goed hebben (=(iets) nog moeten krijgen) - tener (algo) a favor Ik heb nog tien euro van je te goed. - Todavía me debes diez euros.

II goed

bijv.naamw.

Uitspraak:

[xut]

1) als iets of iemand een hoge kwaliteit heeft of in welvarende conditie is - bueno/-na

een goede fiets kopen - comprar una buena bicicleta Hij is goed in rekenen. - Él tiene facilidad para las matemáticas.

in goede aarde vallen (=gewaardeerd worden) - ser bien recibido Mijn voorstel viel in goede aarde. - Mi propuesta fue bien recibida.

niet goed worden (=je ziek gaan voelen) - ponerse mal Ik heb zo'n raar gevoel in mijn hoofd. Ik word niet goed. - Tengo una sensación extraña en la cabeza. Me pongo mal.

niet goed worden van (iets) (=(iets) heel vervelend vinden) - cansarse de (algo) Ik word niet goed van al zijn praatjes. - Me canso de toda su palabrería.

het goed maken (=gezond zijn) - estar bien Hoe gaat het met je? Goed en met jou? - ¿Cómo estás? ¿Bien y tú?

2) gunstig (voor iets) - bueno/-na

Het late najaar is een goede tijd om bollen in de tuin te zetten. - Al final del otoño es un buen momento para plantar bulbos en el jardín. Veel beweging is goed voor je gezondheid. - Mucho ejercicio favorece la salud.

3) correct - correcto/-ta

Het antwoord op die vraag is goed - La respuesta a esa pregunta es correcta.

als ik het goed heb... (=als ik me niet vergis...) - si no me equivoco Als ik het goed heb, kom je morgen op bezoek. - Si no me equivoco, vendrás mañana a visitarme.

4) deel van de uitdrukking: -

Goede Vrijdag (=vrijdag voor Pasen) - Viernes Santo

III goed

bijwoord

Uitspraak:

[xut]

1) zeer - bastante

Het is goed mis! - ¡Está bastante mal!

2) deel van de uitdrukking: -

goed en wel (=nog maar net) - sano y salvo Toen hij goed en wel in bad lag, ging de telefoon. - Cuando finalmente estaba sano y salvo en la bañera, sonó el teléfono.

3) deel van de uitdrukking: -

zo goed als (=bijna helemaal) - casi Het eten is zo goed als koud. - La comida está casi fría.

© K Dictionaries Ltd.

goed (znw.)	la tela (v) ; la ropa (v) ; el objeto (m) ; la cosa (v) ; el artículo (m)
het goed	la propiedad (v) ; la posesión (v)
goed	exacto ; tejido ; justo ; justamente ; exactamente ; correcto ; bueno ; bien ; acertado ; la adecuada (v) ; el decoro (m) ; correctamente ; bien ; el adecuado (m)

Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.




NL: aantrekkelijk
NL: artikel
NL: bezitting
NL: boerderij
NL: bruikbaar
NL: correct
NL: degelijk
NL: dik
NL: ding
NL: eerlijk