Vertalingen slapen NL>ES
slapen
werkw.
Uitspraak: | [ˈslapə(n)] |
Verbuigingen: | sliep (verl.tijd ) heeft geslapen (volt.deelw.) |
1) in slaap (2) zijn -
dormir diep slapen - dormir profundamente slecht slapen - dormir mal |
slapend rijk worden (=rijk worden zonder er veel voor te doen) - hacerse rico sin dar ni golpe
|
2) je aandacht ergens niet bij hebben -
soñar despierto/-ta Zit niet te slapen. Opletten. - Deja de soñar. Presta atención. |
3) (van ledematen) raar tintelen als er even te weinig bloed doorheen stroomt -
entumecerse Ik heb te lang met mijn benen over elkaar gezeten en nu slaapt mijn rechterbeen. - Estuve sentado demasiado tiempo con las piernas cruzadas y ahora se me entumeció la pierna derecha. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
slapen (ww.) | dormir (ww.) ; estar dormido (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `slapen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: doezelenNL: dromenNL: keverenNL: luimenNL: maffenNL: meurenNL: naar bed gaanNL: pittenNL: prikken