Uitspraak: | [pɔt] |
Verbuigingen: | potten (meerv.) |
Ze kan al zelf op het potje plassen. - Ya sabe hacer pis sola en el orinal. | |
![]() (=iets doen wat niet hoort, vooral overspel plegen) - cometer adulterio |
een potje schaken, of een potje biljarten - una partida de ajedrez o de billar Doen we nog een potje? - ¿Jugamos otra partida? |
huishoudpot - bote con el dinero para los gastos domésticos Dat vergoeden we uit het potje 'onvoorziene uitgaven'. - Eso lo pagaremos del bote 'gastos imprevistos'. |