ruiken

werkw.

Uitspraak:	[ˈrœykə(n)]
Verbuigingen:	rook (verl.tijd ) heeft geroken (volt.deelw.)

1) met je neus waarnemen - smell, scent

Dat kan ik toch niet ruiken! (=dat kan ik toch niet weten) - I couldn't have known it!; Much do I know!

2) een bepaalde geur verspreiden - have odor, be fragrant

naar kaneel ruiken - smell of cinnamon Het ruikt hier een beetje muf. - It is a bit stuffy here.

© K Dictionaries Ltd.

ruiken (ww.)	to have something fishy about it ; to smell ; to stink
ruiken	give off an odour ; reek ; to smell

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.




NL: een geur verspreiden
NL: een luchtje hebben
NL: geuren
NL: meuren
NL: rieken
NL: stinken
NL: walmen

NL: maar dat kon ik niet ruiken EN: but I could not possibly know that
NL: lekker ruiken EN: smell nice
NL: ruiken aan EN: smell at
NL: hij mag er alleen maar aan ruiken EN: he has only got the smell of it
NL: daar zal jij niet aan ruiken EN: you may whistle for it
NL: daar kan hij niet aan ruiken EN: he can't hold a candle to it
NL: ruiken naar EN: smell (reek) of
NL: dat ruikt naar ketterij EN: that smacks of heresy
NL: uit zijn adem ruiken EN: have a bad breath