I het donker

zelfst.naamw.

Uitspraak:

[ˈdɔŋkər]

situatie dat het donker (1) is - darkness, the dark

in het donker naar huis moeten fietsen - have to bike back home in the dark

II donker

bijv.naamw.

Uitspraak:

[ˈdɔŋkər]

1) met weinig of geen licht - dark, twilight, black

een donkere kelder - a dark basement een donkere dag met regen en donkere luchten - a dark day with rain and a dark sky.

2) (van kleuren) niet licht en helder maar in de richting van zwart - dim, dark, dusky

donker bier - dark ale een donkere jas - a dark coat donkerblauw - dark blue donkergeel - dark yellow

© K Dictionaries Ltd.

donker

obscure ; unreliable ; unlit ; uncertain ; suspicious ; suspect ; slimy ; sinister ; shifty ; shady ; scary ; questionable ; problematic ; nasty ; grimy ; dubious ; darkness ; dark ; black ; murk ; gloomy ; dreary ; dismal ; dim ; bleak

Bronnen: interglot; Omegawiki.org; Wakefield genealogy pages; Wikipedia




NL: dof
NL: donkerte
NL: droevig
NL: dubieus
NL: duister
NL: duisterheid
NL: duisternis
NL: glibberig
NL: obscuriteit
NL: obscuur

NL: donkere kamer EN: dark-room EN: donker maken (worden), darken
NL: het ziet er vrij donker voor ons uit EN: the outlook is pretty grim for us, things look pretty black for us