zwart

bijv.naamw.

Uitspraak:

[zwɑrt]

1) met de kleur van iets dat heeft gebrand - black

nette, zwarte schoenen - neat black shoes Wil je met de witte of met de zwarte stukken spelen? - Would you like to play with the white or the black pieces?

zwarte koffie (=koffie zonder melk) - black coffee

zwart zien van (=in grote aantallen aanwezig zijn) - a throng of ... Het zag zwart van de mensen toen de kermis openging. - There was a throng of people when the fun fair started.

zwart op wit staan (=officieel in een document zijn vastgelegd) - black on white Het is wel afgesproken, maar er staat niets zwart op wit. - It may be agreed upon, but there is no contract.

Zwarte Piet (=knecht van Sinterklaas) - Black Pete

2) verboden - on the sly, illegal

zwart werk - black job

zwart geld (=geld waarover geen belasting is betaald) - black money

© K Dictionaries Ltd.

zwart

black ; black ; Negro ; pessimistic

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Wakefield genealogy pages




NL: besmeurd
NL: clandestien
NL: donker
NL: illegaal
NL: rampspoedig
NL: streng
NL: verboden

NL: zwarte handelaar EN: black marketeer
NL: de zwarte kunst EN: the black art, black magic
NL: zwarte lijst EN: black list
NL: op de zwarte lijst plaatsen EN: black-list
NL: zwarte markt EN: black market
NL: het Zwarte Woud EN: the Black Forest
NL: de Zwarte Zee EN: the Black Sea
NL: het zwart op wit hebben EN: have it in black and white
NL: de dingen zwart inzien EN: take a gloomy view of things
NL: zwart kijken, een zwart gezicht zetten EN: look black, scowl
NL: het zag zwart van de mensen EN: it was black with people EN: in 't zwart (gekleed), in black
NL: een zwarte EN: a black
NL: zwarten en blanken EN: blacks and whites