Vertalingen trouw NL>EN
I de trouw
zelfst.naamw. (m.)
eigenschap dat je iemand of iets altijd steunt en hem of haar niet alleen laat -
loyalty, fidelity eeuwige trouw beloven - promise eternal loyalty hondentrouw - doglike devotion |
te goeder trouw (=met goede bedoelingen, oprecht) - in (all) good faith
|
te kwader trouw (=met slechte bedoelingen, oneerlijk) - with bad intentions
|
II trouw
bijv.naamw.
je houdend aan wat je ooit afgesproken hebt of als vaste gewoonte hebt aangenomen -
loyal, trustworthy iemand trouw dienen - serve someone loyally de trouwe luisteraars van ons programma - the loyal listeners of our program trouw aan je principes - firm in one's principles |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
trouw | devotion ; passion ; loyalty ; loyal ; fidelity ; fealty ; faithfulness ; faithful ; diligence ; dedication ; assiduousness ; ambition ; adherence ; true ; staunch ; faithfully ; allegiance |
Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Wikipedia; MWB
Voorbeeldzinnen met `trouw`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: bestendigNL: devotieNL: echtNL: genegenheidNL: getrouwNL: getrouwheidNL: ijverNL: inzetNL: loyaalNL: loyaliteitUitdrukkingen en gezegdes
NL: zijn
trouw betuigen aan
EN: own allegiance toNL: zijn
trouw breken
EN: break one's faithNL: trouw zweren
EN: swear fidelity, (voor huwelijk) plight one's trothNL: goede (kwade)
trouw
EN: good (bad) faithNL: te goeder
trouw handelen
EN: act in good faith