roepen

werkw.

Uitspraak:	[ˈrupə(n)]
Verbuigingen:	riep (verl.tijd ) heeft geroepen (volt.deelw.)

1) heel luid zeggen - call, cry out, shout

Er werd 'brand' geroepen, maar er bleek niets aan de hand. - Somebody cried 'fire', but it turned out there was nothing the matter. om hulp roepen - cry for help

2) (iemand) vragen te komen - call, invite

iemand roepen om te komen helpen - call someone for help

Je komt als geroepen. (=je komt op het moment dat je heel welkom bent) - You came at the right time.

© K Dictionaries Ltd.

roepen (ww.)	to call ; to shout
het roepen	the cries ; the screams ; the shouts ; the yelling
roepen	cry out ; scream ; summon

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages




NL: aanmanen
NL: blaffen
NL: brullen
NL: gillen
NL: halen
NL: kreten
NL: schreeuwen

NL: roepen om EN: call for
NL: over iemand roepen EN: speak highly of a person
NL: ik kan mij niet te binnen roepen EN: I can't recall
NL: zich geroepen voelen om EN: feel called upon to
NL: (hij kwam) als geroepen EN: as if he had been sent for