groot

bijv.naamw.

Uitspraak:

[xrot]

1) met meer dan normale omvang of afmetingen - huge, fat, great, oversize

een groot flatgebouw met 20 verdiepingen - a large building of 20 stories high De filmster werd onder grote belangstelling begraven. - The film star was buried with a great show of sympathy.

grote eter (=iemand die veel eet) - glutton, big eater

Houd je grote mond! (=wees niet zo brutaal) - Keep your big mouth shut!

in groten getale (=met heel veel) - in large number De mensen gingen in groten getale de straat op om te protesteren. - Large number of people came out on the streets to join the protest.

2) belangrijk - great, heavy, important

een groot staatsman - a great statesman

© K Dictionaries Ltd.

groot

big ; great ; large ; major ; tall ; vast ; adult ; extensive ; full-grown ; grown-up ; in size ; lanky ; of high stature ; spacious ; whittle ; wide

Bronnen: interglot; KDE opensourcesoftware; Wakefield genealogy pages; Wikipedia




NL: aanzienlijk
NL: bekend
NL: belangrijk
NL: beroemd
NL: bijzonder
NL: flink
NL: gewichig
NL: omvangrijk
NL: vermaard

Let op; `major` wordt wel in US-Engels gebruikt maar niet of zelden in UK-Engels. In UK-Engels gebruikt men `squadron leader` In US-Engels gebruikt men `major`

NL: een grote A EN: a capital A
NL: het grootste deel van EN: the greater part of
NL: grote kinderen EN: grown-up children
NL: grote lui EN: grand folk
NL: de grote massa EN: the masses
NL: de grote mogendheden EN: the Great Powers
NL: het grote publiek EN: the general public
NL: de Grote Oceaan EN: the Pacific
NL: grootste snelheid EN: top speed
NL: een groot uur EN: a good hour
NL: grote weg EN: high-road
NL: de grote wereld EN: society, the upper ten
NL: zo dom als hij groot is EN: as stupid as they make them
NL: groot met elkaar zijn EN: be thick together
NL: groot worden EN: (van kind) grow up
NL: groot gelijk EN: quite right
NL: groot en klein EN: great and small
NL: alles in 't groot doen EN: do everything on a large scale