aandoen

werkw.

Uitspraak:	[ˈandun]
Verbuigingen:	deed aan (verl.tijd ) heeft aangedaan (volt.deelw.)

1) (kleding) aan je lichaam doen - get into, get on, put on

een rok aandoen - put on a skirt

2) zorgen dat iets werkt - get into/on, put on, light up

de kachel aandoen - light up a stove

3) zorgen dat iemand iets naars meemaakt - cause, bring on/into

iemand verdriet aandoen - cause someone grief

4) de genoemde indruk maken - strike as, come on as, appear as if

De warmte doet aangenaam aan. - It is quite pleasantly warm.

5) onderweg bezoeken - go to, stop by/at, land at

een haven aandoen - call in at a port

© K Dictionaries Ltd.

aandoen (ww.)	to cause ; to turn on ; to switch on ; to start ; to put on ; to light ; to instigate ; to hurt ; to dress ; to don ; to connect ; to bring evil upon
het aandoen	the dressing ; the clothing ; the attiring
aandoen	activate ; switch ; move ; give rise to ; call at ; agitate ; affect

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages




NL: aanbrengen
NL: aandraaien
NL: aankleden
NL: aanleggen
NL: aanmaken
NL: aanrichten
NL: aanstichten
NL: aantrekken
NL: aanzetten
NL: berokkenen

Let op; `move` wordt wel in UK-Engels gebruikt maar niet of zelden in US-Engels. In UK-Engels gebruikt men `move house / move flat / etc.` In US-Engels gebruikt men `move / move out`

NL: hoe doet het jou aan? EN: how does it strike you?
NL: onaangenaam aandoen EN: offend
NL: zijn longen zijn aangedaan EN: his lungs are affected
NL: hij heeft het zich zelf aangedaan EN: he has only himself to blame
NL: het kalm aandoen EN: take it easy EN: go slow