oplossen

werkw.

Uitspraak:	[ˈɔplɔsə(n)]
Verbuigingen:	loste op (verl.tijd )

1) het antwoord bedenken voor een probleem - auflösen , lösen , klären , enträtseln

Verbuigingen:	heeft opgelost (volt.deelw.)
een kruiswoordraadsel oplossen - ein Kreuworträtsel lösen

2) (een stof) door een vloeistof laten opnemen - auflösen

Verbuigingen:	heeft opgelost (volt.deelw.)
Los eerst de suiker op in de melk. - Lösen Sie zuerst den Zucker in Milch auf.

3) (van een stof) zich vermengen in vloeistof - auflösen

Verbuigingen:	is opgelost (volt.deelw.)
Zout lost gemakkelijk op in water. - Salz löst sich einfach in Wasser auf.

© K Dictionaries Ltd.

oplossen (ww.)	dekodieren (ww.) ; teilen (ww.) ; lösen (ww.) ; hinterkommen (ww.) ; herausbringen (ww.) ; herausbekommen (ww.) ; entziffern (ww.) ; entknoten (ww.) ; deuten (ww.) ; ausknobeln (ww.) ; ausfindig machen (ww.) ; auflösen (ww.) ; aufknoten (ww.)
oplossen	Abloesen ; Zubereitung ; lösen ; Entfernen ; Auflösen

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




NL: beëindigen
NL: berekenen
NL: in een vloeistof opgaan
NL: ontcijferen
NL: ontknopen
NL: ontraadselen
NL: ontrafelen
NL: ontwarren
NL: tot een oplossing brengen
NL: verdwijnen

NL: (alle moeilijkheden) zijn tot ieders tevredenheid opgelost DE: haben sich in Wohlgefallen aufgelöst
NL: (suiker) lost in water op DE: löst sich in Wasser
NL: slijmoplossend middel DE: schleimlösendes Mittel