zelf

pronoun

Uitspraak:

[zɛlf]

<als je nadruk legt op een persoon>
- selbst

Ik heb het zelf gezien. - Ich habe es selbst gesehen. De minister kon zelf niet komen, dus de staatssecretaris hield een toespraak. - Der Minister konnte nicht selbst kommen, daher hielt der Staatssekretär eine Rede.

© K Dictionaries Ltd.

het zelf	das selbst
zelf	eigenhändig ; ichselber ; ichselbst ; persönlich ; Persönlichkeit

Bronnen: Trueterm; interglot; Download IATE, European Union, 2017.




NL: eigenhandig
NL: identiteit
NL: ikzelf
NL: innerlijk
NL: persoonlijk
NL: zelve

NL: (ik was, raakte) buiten me zelf (van woede) DE: außer mir (vor Wut)
NL: op z. zelf (beschouwd) DE: an (und für) sich
NL: (dat is) een zaak op z. zelf DE: eine Sache für sich
NL: ieder geval op z. zelf (beoordelen) DE: jeden Fall einzeln
NL: v. z. zelf (vallen) DE: in Ohnmacht
NL: het eigen zelf DE: das eigene, das liebe Selbst