Uitspraak: | [ˈveːɐdən] |
Verbuigingen: | wird , wurde , geworden |
Es wird schon hell draußen. - Het wordt al licht buiten. Mir wird schlecht! - Ik voel me ziek! Es wird Nacht / Winter. - Het wordt nacht / winter. Das Wasser wurde zu Eis. - Het water is ijs geworden. Wilst du meine Frau werden? - Wil je mij vrouw worden? |
Maurer / Lehrer / Präsident werden - metselaar / leraar / president worden Was willst du später einmal werden? - Wat wil je later worden? Was soll nur aus dir werden, wenn du nicht lernst? - Wat moet er nu van jou worden als je niets leert? |
erwachsen werden - volwassen worden Ich werde bald 50. - Ik word bijna 50. Heute werden die Menschen viel älter als damals. - Vandaag worden de mensen veel ouder dan toen. |
Erster / Zweiter / Letzter werden - eerste / tweede / laatste worden |
Uitspraak: | [ˈveːɐdən] |
Verbuigingen: | wird , wurde , worden |
Nächste Woche werde ich verreisen. - Volgende week ga ik op reis. Wirst du schon alles erledigt haben, wenn ich zurückkomme? - Zal je als hebben gedaan als ik terugkom? |
Von wem wird das Kind abgeholt? - Door wie wordt het kind opgehaald? Der Rasen müsste mal gemäht werden. - Het gazon zou weer eens moeten worden gemaaid. |
Ich würde dich gern besuchen. - Ik zou je graag bezoeken. Würdest du mich bitte kurz entschuldigen? - Zou je mij een ogenblikje kunnen verontschuldigen? |
Ist er immer noch nicht da? Dann wird er wohl seinen Bus verpasst haben. - Is hij er nog altijd niet? Dan heeft hij vermoedelijk zijn bus gemist. |
Er wird es sich doch nicht anders überlegt haben? - Hij zal zich toch niet hebben bedacht? |
Jetzt wird aber endlich gearbeitet! - Nu wordt eindelijk weer eens gewerkt! Hier wird nicht geredet! - Hier wordt niet gesproken! |