Vertalingen voor NL>DE
I voor
bijwoord
1) aan de voorkant -
vorne Voor in het boek staat een dankwoord. - Vorne im Buch steht ein Dankeswort/eine Widmung. De auto staat voor. - Das Auto steht vorne. Zij is voor in de vijftig. - Er ist Anfang fünfzig. |
2) <dit ben je of zeg je als je het met iets eens bent>
-
für , dafür Wie is voor? Steek je hand op. - Wer ist dafür? Bitte aufzeigen. Acht mensen stemden voor. - Acht Leute stimmten dafür. |
3) deel van de uitdrukking: -
voor staan (=meer punten hebben dan de andere deelnemers aan een wedstrijd) - vorne liegen
Onze ploeg staat 1-0 voor. - Unsere Mannschaft führt 1:0.
|
4) deel van de uitdrukking: -
iemand voor zijn (=iets doen voordat iemand anders het doet of zodat iemand anders het niet meer kan doen) - jemandem zuvorkommen
Ik had het je zelf willen vertellen, maar iemand is me blijkbaar voor geweest. - Ich hatte es selbst sagen wollen, aber jemand ist mir offensichtlich zuvorgekommen.
|
5) deel van de uitdrukking: -
iets voor zijn (=ervoor zorgen dat iets niet gebeurt) - etwas vermeiden
Om de problemen voor te zijn, kocht hij een nieuwe computer. - Um Probleme zu vermeiden, kaufte er einen neuen Computer.
|
6) deel van de uitdrukking: -
iets op iemand voor hebben (=iets kunnen of hebben waardoor je beter bent dan iemand) - jemandem/etwas voraushaben
Ze heeft op hem voor dat ze zonder fouten kan schrijven. - Sie hat ihm voraus, dass sie fehlerfrei schreiben kann.
|
II voor
voorzetsel
1) aan de voorkant van -
vor Ik stond voor een gesloten deur. - Ich stand vor einer geschlossenen Tür. Vlak voor ons reed een tractor. - Dicht vor uns fuhr ein Traktor. |
2) eerder dan -
vor Ik wil het verslag vóór vier uur hebben. - Ich möchte den Bericht vor vier Uhr haben. Ik was voor hem klaar. - Ich war vor ihm fertig. |
3) <hierna komt hoelang iets duurt>
-
für voor altijd - für immer Ze was voor enkele dagen in het buitenland. - Sie war für einige Tage im Ausland. |
4) met als doel, bestemming, reden of met betrekking tot -
für Die boeken zijn voor in de vakantie. - Die Bücher sind für die Ferien. Ik ben er voor jullie. - Ich bin für dich da. Voor geld doe ik alles. - Für Geld tue ich alles. We gaan voor de overwinning. - Wir wollen den Sieg. Je mag het hebben voor € 5. - Du kannst es für 5 € haben. Dat boek is echt iets voor jou. - Das Buch ist echt etwas für dich. Betaal jij even voor mij? - Zahlst du eben für mich? |
Wat is het voor iets/iemand? (=<dit vraag je als je meer uitleg wilt over iets/iemand>) - Wer oder was ist das?
|
voor een (...) (=hoewel hij/het een (...) is) - für eine/-n ...
Voor een beginneling weet je best veel. - Für einen Anfänger weißt du ziemlich viel.
|
5) <hierna staat waar je het mee eens bent, wie je steunt enz.>
-
für Ik ben voor een verhoging van de belastingen. - Ich bin für eine Steuererhöhung. Wie niet voor mij is, is tegen mij. - Wer nicht für mich ist, ist gegen mich. |
III voor
voegwoord
eerder dan dat iets anders gebeurt -
bevor Voor hij naar buiten gaat, kijkt hij altijd even door het raam. - Bevor er nach draußen geht, schaut er immer kurz durchs Fenster. Stop voor het te laat is. - Hör auf, bevor es zu spät ist. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
voor (voorzetsel) | bevor ; für ; vor |
de voor (v) | die Furche |
voor | bevor ; davor ; dazu ; ehe ; vorn ; Ackerfurche ; für ; Pflugfurche ; vor |
Bronnen: Wiktionary; Wikipedia; interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Trueterm; mwb
Voorbeeldzinnen met `voor`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: aleerNL: alvoorNL: alvorensNL: daarvoorNL: doorNL: eerNL: ervoorNL: metNL: proNL: uitUitdrukkingen en gezegdes
NL: voor iemand (zitten)
DE: vor einemNL: voor iemand gaan zitten
DE: sich vor einen setzenNL: voor het raam (staan)
DE: (om naar buiten te kijken) am Fenster, (anders) vor dem FensterNL: (hij bromde iets)
voor z. uit
DE: vor sich hinNL: voor 2 weken
DE: (2 weken geleden) vor zwei WochenNL: prijzen van
voor de oorlog
DE: VorkriegspreiseNL: vóór donderdag a.sich (moet het klaar zijn)
DE: vor nächsten DonnerstagNL: (welke les moeten we)
voor donderdag (leren)
DE: für den DonnerstagNL: (alle heren) namen hun hoed
voor haar af en maakten een buiging
voor haar
DE: nahmen vor ihr den Hut ab und verneigten sich vor ihrNL: (bewondering)
voor iemand
DE: vor einemNL: voor iemand vrezen
DE: (bang zijn voor hem) sich fürchten vor einem, (bezorgd zijn om hem) fürchten für einenNL: vrees
voor straf
DE: Furcht vor StrafeNL: vluchten, z. verbergen
voor
DE: fliehen, sich verstecken vorNL: (waarschuwen)
voor
DE: vorNL: z. wachten
voor
DE: sich hüten vorNL: (God moge je)
voor groot onheil bewaren
DE: vor großen Unheil bewahren, (maar: ich werde das Geld für dich bewahren)NL: veilig
voor
DE: sicher vorNL: (geen geheimen)
voor iemand hebben
DE: vor einem haben, (maar: kein Geld für einen haben)NL: (ik ben)
voor hem, (in rangorde, eerder aan de beurt etc.)
DE: vor ihm, (kies zijn partij, niet tegen hem) für ihnNL: (hij betaalde)
voor mij
DE: