het vlees

zelfst.naamw.

Uitspraak:

[vles]

zacht gedeelte tussen de huid en de botten van mensen en dieren, vooral als voedsel - Fleisch (das ~)

vleeseter - Fleischfresser rundvlees - Rindfleisch een stuk vlees met aardappelen en groenten - ein Stück Fleisch mit Kartoffeln und Gemüse Ober, dit vlees is taai. - Ober, dieses Fleisch ist zäh. U kunt kiezen uit vlees, kip of vis. - Sie können aus Fleisch, Huhn oder Fisch auswählen.

Het is vlees noch vis. (=het is niet duidelijk wat het is, het heeft kenmerken van beide) - Es ist weder Fleisch noch Fisch.

van vlees en bloed (=(iemand) met gewone menselijke behoeften en tekortkomingen) - von Fleisch und Blut De deurwaarder bleek een mens van vlees en bloed te zijn. - Der Gerichtsvollzieher schien ein Mensch wie du und ich zu sein.

vruchtvlees (=zacht gedeelte van fruit tussen de schil en de pit) - Fruchtfleisch

goed in het vlees zitten (=niet mager zijn) - gut im Fleisch sein

weten wat voor vlees je in de kuip hebt (=weten wat voor iemand het is, bijvoorbeeld of je hem kunt vertrouwen) - wissen, wen man vor sich hat Voor ik ja tegen hem zeg, wil ik eerst weten wat voor vlees ik in de kuip heb. - Bevor ich ja zu ihm sage, möchte ich erst wissen, wen ich vor mir habe.

© K Dictionaries Ltd.

het vlees	der Braten ; das Fleisch
vlees	Fleisch ; Schlachtfleisch

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




NL: vlezen DE: Fleischsorten (Mz)
NL: een doorn in het vlees DE: ein Stachel im Fleisch
NL: (weten) wat voor vlees men in de kuip heeft DE: mit wem man es zu tun hat
NL: ('t gaat hem) naar den vleze DE: nach Wunsch