Vertalingen vasthaken NL>DE
vasthaken (ww.) | anhaken (ww.) ; anhängen (ww.) ; ankoppeln (ww.) ; ankuppeln (ww.) ; haken (ww.) ; koppeln (ww.) ; kuppeln (ww.) |
het vasthaken | das Festhaken |
vasthaken | zuhaken |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `vasthaken`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: aanhakenNL: aankoppelenNL: vastkoppelen