Vertalingen trouwen NL>DE
trouwen
werkw.
Uitspraak: | [ˈtrɑuwə(n)] |
Verbuigingen: | trouwde (verl.tijd ) is getrouwd (volt.deelw.) |
voor de wet of de kerk beloven dat je gaat samenwonen en voor elkaar en je kinderen zult zorgen -
heiraten zij trouwen op zaterdag in het gemeentehuis van het dorp - sie heiraten am Samstag im Dorfgemeindehaus |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
trouwen (ww.) | ehelichen (ww.) ; heiraten (ww.) ; in den Ehestand treten (ww.) ; sich trauen lassen (ww.) ; sich verheiraten (ww.) ; sich vermählen (ww.) ; verheiraten (ww.) ; zum Mann nehmen (ww.) ; zur Frau nehmen (ww.) |
trouwen (werkw.) | heiraten |
Bronnen: Wikipedia; interglot; Wiktionary
Voorbeeldzinnen met `trouwen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: huwenNL: in het huwelijk tredenUitdrukkingen en gezegdes
NL: met een meisje
trouwen
DE: mit einem Mädchen heiraten, sich mit einem Mädchen verheiratenNL: (wanneer) is hij getrouwd?
DE: hat er geheiratet?NL: hij is al lang getrouwd
DE: er ist schon lange verheiratetNL: (veel geld)
trouwen
DE: erheiratenNL: zo zijn we niet getrouwd
DE: so haben wir nicht gewettetNL: het
trouwen
DE: die Verheiratung, (in de kerk) die (kirchliche) Trauung, (op stadhuis) die (standesamtliche) TrauungNL: een getrouwde
DE: ein(e) Verheiratete(r)