toespreken

werkw.

Uitspraak:	[ˈtusprekə(n)]
Verbuigingen:	sprak toe (verl.tijd ) heeft toegesproken (volt.deelw.)

je bij het spreken tot iemand richten - zusprechen , eine Rede halten

tijdens de bruiloft het bruidspaar toespreken - während der Hochzeit eine Rede an das Brautpaar halten iemand vermanend/bestraffend toespreken - jemandem mahnend/bestrafend zusprechen

© K Dictionaries Ltd.

toespreken (znw.)	das Ansprache halten ; das Ansprechen
toespreken	eine Ansprache halten ; eine Rede halten ; zureden ; zusprechen

Bron: interglot




NL: aanspreken
NL: het woord richten tot
NL: onderhouden
NL: spreken tot

NL: (de minister) spreekt het volk toe DE: spricht zum Volk
NL: sprak de vergadering toe DE: hielt eine Ansprache an die Versammlung
NL: Iemand toespreken DE: (aanspreken) einen anreden, einem zusprechen