Vertaal
Naar andere talen: • tand > ENtand > EStand > FR
Vertalingen tand NL>DE

de tand

zelfst.naamw. (m.)
Uitspraak:  [tɑnt]
Verbuigingen:  tanden (meerv.)

1) elk van de scherpe, uitstekende botjes voor in je mond waarmee je bijt - Zahn (der ~)
je tanden poetsen - die Zähne putzen
uitdrukking je tanden laten zien
uitdrukking je tanden stuk bijten op iets
uitdrukking je tanden ergens in zetten
uitdrukking iemand aan de tand voelen
uitdrukking je tanden op elkaar zetten
uitdrukking de tand des tijds
uitdrukking tot op de tanden gewapend

2) uitstekende, smalle deeltjes van bijvoorbeeld een kam, zaag, vork of rad - Zahn (der ~)
de tanden van een zaag zetten
tandwiel

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
de tand (m) Sägezahn ; der Zahn ; der Zähne
tand Dentes ; Einzelzahn ; Führungsnocken ; Nockenkranz ; Schneidzahn ; Verzahnung ; Zacke ; Zacken ; Zaehne ; Zahn ; Zahnung ; Zinken
Bronnen: Wiktionary; interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `tand`
Voorbeeldzinnen laden....


Uitdrukkingen en gezegdes
NL: Iemand de tanden laten zien DE: (figuurlijk) einem die Zähne weisen
NL: (de woedende hond) liet zijn tanden zien DE: fletschte die Zähne
NL: iem aan de tand voelen DE: einem auf den Zahn fühlen
NL: met lange tanden eten DE: lange Zähne machen
NL: haar op de tanden (hebben) DE: Haar auf den Zähnen