overtreffen

werkw.

Uitspraak:	[ovərˈtrɛfə(n)]
Verbuigingen:	overtrof (verl.tijd ) heeft overtroffen (volt.deelw.)

beter zijn dan - übertreffen , übersteigen

alle verwachtingen overtreffen - alle Erwartungen übertreffen

© K Dictionaries Ltd.

overtreffen (ww.)	hinausragen (ww.) ; leuchten (ww.) ; scheinen (ww.) ; sich hervortun (ww.) ; sichauszeichnen (ww.) ; spiegeln (ww.) ; spielen (ww.) ; strahlen (ww.) ; überflügeln (ww.) ; übersteigen (ww.) ; übertreffen (ww.)
overtreffen (werkw.)	übertreffen
overtreffen	überragen ; übersteuern

Bronnen: interglot; mwb; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.




NL: excelleren
NL: onderscheiden
NL: opwegen
NL: overstijgen
NL: schitteren
NL: uitblinken
NL: uitmunten
NL: uitsteken
NL: voorbijstreven

NL: Iemand in kennis overtreffen, einen an Kenntnissen übertreffen DE: (ver) überragen, einem an Kenntnissen überlegen sein
NL: Iemand (proberen te) overtreffen DE: einen überbieten