opheffen

werkw.

Uitspraak:	[ˈɔphɛfə(n)]
Verbuigingen:	hief op (verl.tijd ) heeft opgeheven (volt.deelw.)

laten ophouden te bestaan - auflösen , aufheben , kündigen

een tijdschrift opheffen - das Abo einer Zeitschrift kündigen de staking opheffen - den Streik aufheben

© K Dictionaries Ltd.

opheffen (ww.)	hinaufbringen (ww.) ; ausheben (ww.) ; brechen (ww.) ; emporheben (ww.) ; entbinden (ww.) ; entfesseln (ww.) ; entknoten (ww.) ; entkoppeln (ww.) ; erheben (ww.) ; freilassen (ww.) ; heben (ww.) ; ausfasern (ww.) ; hochheben (ww.) ; hochnehmen (ww.) ; hochziehen (ww.) ; scheiden (ww.) ; trennen (ww.) ; unterbrechen (ww.) ; wider'rufen (ww.) ; zerbrechen (ww.) ; zerlegen (ww.) ; aufziehen (ww.) ; abbrechen (ww.) ; abschaffen (ww.) ; anbrechen (ww.) ; anheben (ww.) ; annullieren (ww.) ; aufbringen (ww.) ; aufdecken (ww.) ; aufholen (ww.) ; aufknoten (ww.) ; aufmachen (ww.)
ww opheffen	ww wettmachen
opheffen (werkw.)	aufheben ; abschaffen
het opheffen	das Widerrufen ; das Beendigen ; das Beenden ; das aufheben
opheffen	auflösen ; Hub ; Heben

Bronnen: interglot; MWB; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.




NL: afbreken
NL: afwikkelen
NL: baken
NL: beëindigen
NL: forceren
NL: heffen
NL: herroepen
NL: hijsen
NL: inbakeren
NL: intrekken

NL: (een last) opheffen DE: (auf)heben
NL: (de hand tegen iemand, het hoofd) opheffen DE: erheben
NL: een zaak opheffen DE: ein Geschäft eingehen lassen, aufgehen
NL: (twijfel) opheffen DE: erledigen
NL: (een verkeersbelemmering) opheffen DE: beheben, beseitigen
NL: (de verschillen) opheffen DE: ausgleichen
NL: (dat) heft elkaar op DE: hebt sich auf, gleicht sich aus
NL: (dat tijdschrift, die zaak is) opgeheven DE: eingegangen