omlopen (ww.)	umlaufen (ww.) ; via Umwege (ww.)
omlopen	laufen um ; Umlaufen

Bronnen: interglot; Trueterm; Download IATE, European Union, 2017.




NL: circuleren
NL: ommetje maken
NL: omverlopen
NL: verlopen

NL: de stad omlopen DE: um die Stadt herumgehen
NL: we gaan nog een straatje, een eindje omlopen DE: wir machen noch einen kleinen Spaziergang, einen kleinen Bummel DE: (omver) umlaufen, umrennen, über den Haufen rennen
NL: het hoofd loopt me om DE: ich weiß nicht wo mir der Kopf steht