Vertaal
Naar andere talen: • karig > ENkarig > ESkarig > FR
Vertalingen karig NL>DE

karig

bijv.naamw.
Uitspraak:  [ˈkarəx]

als iets te klein of te weinig is - karg
een karig maal - ein karges Mahl
een karig bod - ein karges Angebot
een karig belegde boterham verdienen - ein karg belegtes Butterbrot verdienen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
karig schäbig ; miserabel ; nicht im überfluss ; nichtig ; schadhaft ; schlaff ; schlapp ; schlecht ; schmächtig ; schwach ; schwächlich ; schütter ; mager ; sehrklein ; sparsam ; spärlich ; ungültig ; unscheinbar ; vergänglich ; winzig ; zerbrechlich ; ärmlich ; öde ; hager ; dünn ; dürftig ; empfindlich ; eng ; fein ; flau ; gebrechlich ; gedrungen ; gering ; geringfügig ; grundlos ; armselig ; handlich ; hilflos ; hinfällig ; hohl ; karg ; klein ; kläglich ; knapp ; kränklich ; kärglich
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `karig`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: aan de zuinige kant
NL: armzalig
NL: berooid
NL: gierig
NL: krap
NL: mager
NL: magertjes
NL: niet overvloedig
NL: pover
NL: schamel

Uitdrukkingen en gezegdes
NL: karig zijn met iets DE: mit etwas kargen
NL: karig met zijn woorden DE: wortkarg
NL: karig van iets voorzien DE: kärglich mit etwas versehen