Vertalingen haken NL>DE
haken
werkw.
Uitspraak: | [ˈhakə(n)] |
Verbuigingen: | haakte (verl.tijd ) heeft gehaakt (volt.deelw.) |
1) (iets) maken met een grote naald en een draad -
häkeln een vest haken - eine Jacke häkeln |
2) deel van de uitdrukking: -
een pootje haken (=(iemand) laten struikelen) - ein Bein stellen
|
3) deel van de uitdrukking: -
blijven haken (=onbedoeld aan iets vast blijven zitten) - hängen bleiben
Ik ben aan die spijker blijven haken. - Ich bin an einem Nagel hängengeblieben.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
haken (ww.) | anhaken (ww.) ; anhängen (ww.) ; festhaken (ww.) |
haken (mv.) | Haken (mv.) |
het haken | die Reißschienen |
haken | Häkeln |
Bronnen: interglot; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `haken`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: aanhakenNL: begerenNL: blijven hangenNL: tekenhakenUitdrukkingen en gezegdes
NL: (met zijn jas aan een spijker) blijven
haken
DE: hängen bleibenNL: (in elkaar)
haken
DE: greifen