Vertalingen dak NL>DE
het dak
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [dɑk] |
Verbuigingen: | daken (meerv.) |
bovenkant (van een gebouw of een voertuig zoals een auto) -
Dach (das ~) Huizen hebben een puntdak of een plat dak. - Häuser haben ein Satteldach oder ein Flachdach. |
uit je dak gaan (=heel erg blij zijn en dat duidelijk laten merken) - aus sich herausgehen
Toen ik die prijs won, ging ik helemaal uit mijn dak. - Als ich den Preis gewann, geriet ich total aus dem Häuschen.
|
het gaat van een leien dakje (=het gaat goed en makkelijk) - es läuft wie geschmiert
|
iets van de daken schreeuwen (=iets aan iedereen vertellen) - etwas von den Dächern pfeifen
|
iets op je dak krijgen (=de schuld krijgen van iets) - eins auf´s Dach bekommen
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
het dak | das Dach ; die Decke ; die Kappe ; die Kopfbedeckung |
dak | Bedachung ; Cabriolet ; Dach ; Firste ; Hangendes ; panel ; Verdeck |
Bronnen: Engoi Woordenschatoefeningen; interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Autowoordenboek
Voorbeeldzinnen met `dak`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: afdekkapNL: bedekkingNL: huisNL: kapNL: koepNL: koepelNL: overdekkingNL: overkappingUitdrukkingen en gezegdes
NL: geen
dak boven z'n hoofd hebben
DE: obdachlos seinNL: onder
dak (zijn)
DE: unter Dach und Fach, (figuurlijk, ook) geborgenNL: Iemand op zijn
dak geven
DE: einem aufs Dach steigenNL: hij heeft op z'n
dak gekregen
DE: er hat eins aufs Dach bekommenNL: (iemand iets) op z'n
dak schuiven
DE: auf den Hals laden, aufhalsenNL: (iemand iets) op z'n
dak sturen
DE: auf den Hals schicken