Vertalingen bol NL>DE
I de bol
zelfst.naamw. (m.)
Uitspraak: | [bɔl] |
Verbuigingen: | bollen (meerv.) |
1) iets dat helemaal rond is -
Kugel (die ~) 2) iets ronds in de grond waar een bloem uit groeit -
Blumenzwiebel (die ~) tulpenbollen - Tulpenzwiebeln |
3) hoofd -
Kopf (der ~) een aai over je bol - Schmeichelei |
II bol
bijv.naamw.
naar buiten toe rond -
konvex , gewölbt bolle wangen - runde Wangen |
bol staan van (=vol zitten met) - bersten vor
bol staan van de fouten - vor Fehlern strotzen
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
bol (znw.) | die Zwiebel ; das Köpfchen ; das Kügelchen ; der Kopf ; der Globus ; die Erde ; der Erdball ; das Bällchen |
de bol (m) | die Kugel ; aufgebläht ; der Ball ; die Blumenzwiebel ; konvex ; die Kornblume |
bol | gespannt ; prall ; kugelrund ; kugelformig ; gewölbt ; ausgestopft ; aufgedunsen ; aufgebauscht ; Haargefäß ; Blumenzwiebel ; Kammzugknäuel ; Kapillare ; Knaeuel ; Knollenartig verstaerkter Fuss ; Knollenfuss ; konvex ; Kopf ; Kopfteil ; Kugel ; Kugeltank ; rund ; die Schaufel ; die Schippe ; Zwiebel |
Bronnen: interglot; Wiktionary; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.; mwb
Voorbeeldzinnen met `bol`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: aardbolNL: aardeNL: balNL: bloembolNL: bolletjeNL: bolstaandNL: bolvormigNL: globeNL: hersensNL: hoofdUitdrukkingen en gezegdes
NL: Berliner
bol
DE: Berliner Pfannkuchen (der)NL: bolle zeilen
DE: gebauschte, geblähte, geschwollene SegelNL: (de zeilen) gaan
bol staan
DE: bauschen s., blähen (das)