Vertalingen zagen NL>DE
zagen
werkw.
| Uitspraak: | [ˈzaxə(n)] |
| Verbuigingen: | zaagde (verl.tijd ) heeft gezaagd (volt.deelw.) |
met een zaag in stukken verdelen -
sägen | een houten plank doormidden zagen - ein Holzbrett mittendurch sägen |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
| zagen (ww.) | jammern (ww.) ; meckern (ww.) ; plärren (ww.) ; schnarchen (ww.) |
| zagen (werkw.) | sägen |
| zagen | einkerben ; Saegen ; sägen ; trennen ; Zersägen ; Zerteilen |
Bronnen: Wikipedia; interglot; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `zagen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: doorzagenNL: knorrenNL: krassenNL: ronkenNL: snorrenNL: zeuren