Vertalingen week NL>DE
I week
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [wek] |
Verbuigingen: | weken (meerv.) |
periode van zeven dagen -
Woche (die ~) Volgende week ben ik er niet. - Nächste Woche bin ich nicht da. Over een week ben ik jarig. - In einer Woche habe ich Geburtstag. vorige/afgelopen week - vorige/vergangene Woche Het duurt weken voor het klaar is. - Es dauert Wochen, bis es fertig ist. |
door de week (=op werkdagen, niet in het weekend) - während der Woche
Door de week ga ik altijd om elf uur naar bed. - Während der Woche gehe ich immer um elf Uhr zu Bett.
|
II week
bijv.naamw.
1) zacht, slap of mals -
weich De hersenen zijn niet meer dan een weke massa. - Das Gehirn ist nicht mehr als eine weiche Masse. weekdier - Weichtier |
2) gevoelig, ontroerd, vol medelijden enz. -
weich , warm Hij pakte mijn hand, ik werd helemaal week vanbinnen. - Er packte meine Hand, mir wurde ganz warm ums Herz. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
de week (v) | die Woche |
week | schwach ; weich ; die Kalenderwoche ; schlaff ; weich ; die Woche |
Bronnen: interglot; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `week`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: drassigNL: futloosNL: klefNL: kletsnatNL: sentimenteelNL: zwakUitdrukkingen en gezegdes
NL: (iemand)
week maken
DE: erweichen, (verwekelijken) verweichlichenNL: in de
week zetten
DE: einweichen DE: (7 dagen) Woche (die)NL: de Goede Week
DE: die KarwocheNL: door de
week
DE: werktäglich, werktags, in der Woche