Vertalingen vastprikken NL>DE
vastprikken (ww.) | anstecken (ww.) ; festheften (ww.) ; feststecken (ww.) ; klemmen (ww.) ; mit einer Stecknadel befestigen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `vastprikken`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: prikkenNL: vastpinnenNL: vastspelden