I het mens

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[mɛns]
Verbuigingen:	mensen (meerv.)

vrouw - Frau (die ~)

dat vervelende mens van hiernaast - diese unangenehme Frau von nebenan

II de mens

zelfst.naamw. (m.)

Uitspraak:	[mɛns]
Verbuigingen:	mensen (meerv.)

exemplaar van de diersoort waar wij toe behoren - Mensch (der ~)

grote mensen (=volwassenen) - Erwachsene

niet onder de mensen komen (=nauwelijks anderen ontmoeten) - nicht unter Menschen kommen

ik ben ook maar een mens (=ik ben niet volmaakt; ik maak wel eens fouten) - Ich bin auch nur ein Mensch.

© K Dictionaries Ltd.

de mens (m)	der Einzelne ; die Einzelperson ; die Figur ; die Gestalt ; die Herrschaft ; das Individuen ; das Individuum ; der Mensch ; die Person ; der Sterbliche ; das Wesen
mens	Mensch ; der Mensch

Bronnen: interglot; Trueterm; Download IATE, European Union, 2017.; Wiktionary




NL: figuur
NL: homo sapiens
NL: iemand
NL: individu
NL: mannetjes
NL: menselijk wezen
NL: mensenkind
NL: persoon
NL: publiek
NL: sterveling

NL: de mensen (zeggen 't) DE: die Leute
NL: (het zijn) arme mensen DE: arme Leute
NL: onze mensen DE: unsere Leute
NL: (plaats voor 10) mensen DE: Personen
NL: het arme mens DE: die arme Frau
NL: (zij is) een idioot mens DE: eine verrückte Person
NL: dat mens! DE: das Mensch!
NL: geen mens (te zien) DE: keine (lebende) Seele
NL: de grote mensen DE: die Erwachsenen
NL: onder de mensen (komen) DE: unter die Leute