met

voorzetsel

Uitspraak:

[mɛt]

deel van de uitdrukking: - mit
© K Dictionaries Ltd.

met (ww.)	zur Frau nehmen (ww.) ; zum Mann nehmen (ww.) ; sich vertragen (ww.) ; sich verstehen (ww.) ; heiraten (ww.) ; ehelichen (ww.)
met (voorzetsel)	mit
met	mit
MET (Afkorting)	Mitteleuropäische Zeit ; MEZ (Afkorting)
met	aussetzend ; zuzüglich ; zerknirscht ; zeitweise ; reuevoll ; intermittierend ; gegen

Bronnen: Wikipedia; Wiktionary; interglot; Download IATE, European Union, 2017.




NL: aan
NL: aangaande
NL: betreffende
NL: door
NL: in
NL: jegens
NL: over
NL: per
NL: tegen
NL: tegenaan

NL: met deze (hebben wij de eer...) DE: hiermit
NL: met een kruk (lopen) DE: an einer Krücke
NL: (wij komen) met de fiets DE: auf dem Rad
NL: met de naam (Piet dopen) DE: auf den Namen
NL: (het is) met hem gedaan DE: aus mit ihm, um ihn geschehen
NL: met dat al DE: bei alledem, trotzdem, trotz alledem DE: met al zijn rijkdom (is hij zeer ongelukkig) bei all seinem Reichtum
NL: met mooi weer DE: bei schönem Wetter
NL: met goede bedoeling DE: in guter Absicht
NL: met vakantie gaan DE: in die Ferien gehen
NL: met een kraan (ophijsen) DE: mittels eines Kranes, mit einem Kran
NL: met euro's (rekenen) DE: nach Euro
NL: (de prijs) met een euro (verlagen) DE: um einen Euro
NL: (het huis) met de hele inboedel DE: samt dem ganzen Inventar
NL: met Kerstmis DE: zu Weihnachten
NL: met de vakantie (thuiskomen) DE: zu Beginn der Ferien
NL: met 1 mei (kom ik) DE: zum 1. Mai
NL: (wat heb je) met je verjaardag gekregen DE: zum Geburtstag bekommen
NL: (wij waren) met z'n (met ons) vieren DE: zu vieren, zu viert, es waren unser vier
NL: (iets) met getallen (bewijzen) DE: zahlenmäßig
NL: met het pond (verkopen) DE: pfundweise
NL: hij stond met de kraag van zijn jas hoog opgeslagen en met de handen in de zak te wachten DE: er stand den Mantelkragen hoch aufgezogen und die Hände in der Tasche und wartete
NL: hij ging door met spreken DE: er fuhr fort zu reden