Vertaal
Naar andere talen: • hopen > ENhopen > EShopen > FR
Vertalingen hopen NL>DE

hopen

werkw.
Uitspraak:  [ˈhopə(n)]
Verbuigingen:  hoopte (verl.tijd ) heeft gehoopt (volt.deelw.)

wensen of verwachten dat iets dat je wilt zal gebeuren - hoffen
Ik ben zwanger en hoop op een dochter. - Ich bin schwanger und hoffe auf eine Tochter.
Ik hoop dat hij gauw thuiskomt. - Ich hoffe, dass er schnell nach Hause kommt.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
hopen (ww.) anhäufen (ww.) ; ansammeln (ww.) ; aufhäufen (ww.) ; erhoffen (ww.) ; herbeisehnen (ww.) ; hoffen (ww.) ; sammeln (ww.) ; schmachten (ww.) ; sich sehnen (ww.) ; stapeln (ww.) ; verlangen (ww.) ; wünschen (ww.) ; zusammendrängen (ww.)
hopen (werkw.) hoffen
het hopender Haufen
Bronnen: interglot; Wiktionary


Voorbeeldzinnen met `hopen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: accumuleren
NL: op hopen zetten
NL: opeenhopen
NL: rekenen op
NL: spinzen
NL: stapels
NL: uitzien
NL: van hoop vervuld zijn
NL: verlangen

Uitdrukkingen en gezegdes
NL: naar ik hoop DE: hoffentlich
NL: het is te hopen DE: es steht zu hoffen
NL: het is niet te hopen, dat (hij morgen komt) DE: ich will nicht hoffen, daß... DE: hoffentlich kommt er morgen nicht
NL: ik hoop van niet DE: ich will's nicht hoffen DE: (op een hoop zetten) (auf)häufen